Gepubliceerd op 22-11-2018

Pruim (1)

betekenis & definitie

Pruim (1) - m. (-en), pruimeboom; een plantengeslacht (prunus) tot de familie der amandelachtigen behoorende, waarvan 7 soorten in Nederland in ’t wild worden gevonden: de sleedoorn, ook wel sleepruim, sleten en trekkebek geheeten; heesterpruim; wilde pruim; gemeene pruim; vogelkers; kers en hondskers, ook wel zwarte vogelkers, wilde sering en Turksche krenten geheeten.

< >