Gepubliceerd op 22-11-2018

Potje

betekenis & definitie

Potje - o. (-s), kleine pot (in alle bet.): een potje aardbeien;

— (fig.) potjes hebben ook ooren, kinderen luisteren scherp toe;
— een potje te vuur hangen, iem. aanklagen bij een meester of vader;
— daar staat een potje te vuur voor hem, hij zal leelijk gestraft worden;
— het is nog niet in het potje, waarin het koken moet, het is nog niet in orde;
— ieder moet zijn eigen potje koken, zijne aangelegenheden zelf regelen;
— hij mag er een potje breken, men kan daar veel van hem verdragen;
— een potje maken, geld bijeengaren;
— een potje à part hebben, een spaarpotje;
— (plat) buiten het potje pissen, overspel bedrijven (van een gehuwd man gezegd).