Gepubliceerd op 22-11-2018

Pot

betekenis & definitie

Pot - m. (-ten), cilinder- of vaasvormig gereedschap van aarde, porselein, ijzer, koper enz. tot verschillende doeleinden gebezigd;

—kookpot en de inhoud er van : de ijzeren pot: den pot te vuur zetten, opzetten;
— met den pot bezig zijn, het middagmaal gereedmaken;
— den pot kunnen koken, goed met den pot kunnen omgaan, het middagmaal gereed kunnen maken;
— zii eten daar een goeden pot, zij eten er goed van;
— de pot is er schraal, goed, niet slecht, het middageten;
— kinderen moeten eten wat de pot schaft, bijzondere spijzen worden voor hen niet klaargemaakt;
— de pot is aangebrand, het eten in den pot, (ook fig. gemeenz.) het is eene zwangere vrijster;
— een raar pot-eten, een rare snuiter;
— den hond in den pot vinden, komen als het eten op is, zijn eten verzuimen;
— de pot verwijt den ketel dat hij zwart is, iem. verwijt een ander wegens gebreken, die hij zelf heeft;
— er is geen pot zoo scheef, of er past een deksel op, zelfs het leelijkste meisje kan nog wel een man krijgen;
— om den pot draaien, heen en weer loopen zonder iets uit te voeren;
— bij iedereen in den pot kijken, alles gaarne afneuzen;
— hij eet uit den pot van Egypte, hij eet zonder zorg, behoeft er niets van te vergoeden;
— het is daar de dood in den pot, zij eten er zeer schraal;
— het is de dood in den pot, hij is bijzonder mager;
— hij heeft een hoofd als een ijzeren pot, een zeer groot hoofd; (ook) hij heeft een uitstekend geheugen;
— de Papiniaansche pot, zie aldaar;
hij is zoo dicht als een pot, hij laat hoegenaamd niets verluiden, weet zijne geheimen goed te bewaren;
— bloempot: nieuwe potten voor het raam;
— (gew.) hij groeit in den pot, wordt kleiner, neemt in lengte af (van oude menschen gezegd);
— pot met bloemen: iedere pot kost 20 cent;
— koffiepot; tabakspot, zoutpot, enz.;
— waterpot: den pot in het nachtkastje zetten; den pot gebruiken, in den pot wateren;
— (spr.) doofpot: iets den pot indouwen, doen vergeten;
— (gew.) iem. den pot indouwen, in de gevangenis zetten;
— (kaartspel) bakje of schaaltje voor den algemeenen inzet: hoeveel moet er in den pot gezet worden ?;
— wat ingezet is : den pot winnen; om den pot spelen; hij moet den pot verdubbelen;
— spaarpot; spaarpenningen;
— (gezelschap) den pot verteren, uitgaan, een prettigen dag hebben voor het geld, dat aan bijdragen, winsten van het spelen, boeten enz. bijeengekomen is gedurende een winter of een jaar; (fig.) er tegen loopen, onaangenaamheden ondervinden, nadeel lijden;
— in een pot spelen, alle winsten, die met het spelen gemaakt worden, in een pot doen, om die te zijner tijd te verteren;
— (gew.) onderlinge verzekering tegen ziekte en overlijden;
— eene zekere maat: een pot aardbeien; een pot bier drinken. Zie verder POTJE.