Plint v. en o. (-en), (bouwk.) vlak stuk tot verzwaring aan den voet van een gebouw, een vertrek of eene lambrizeering;
— inz. de houten bekleeding aan den voet der wanden in gangen en kamers, gewoonlijk 10 a 13 cM. breed en ook wel voetlijst geheeten;
— doordraaiende plint, die met de deur meedraait. PLINTJE, o. (-s).