Pis v. (plat) het geloosde water van menschen of dieren, urine: het stinkt naar de pis; de pis scheikundig onderzoeken;
— zijne pis laten loopen, onwillekeurig loozen;
— ik heb zoo'n pis, een sterken aandrang tot pissen;
— het pissen; de koude pis hebben, eene moeilijke en herhaalde waterloozing;
— (fig.) slechte, slappe drank: dat bier schijnt pis.