Paars - bn. (-er, -t), violetkleurig; paars en blauw zien van de kou;
—, o. het paars, de paarse kleur; paars katoen;
— (R. K.) liturgisch symbool van boete; kerkelijke kleur voor de kleeding van een bisschop, als symbool dat hij bereid moet zijn, zijn bloed te storten voor de kerk.