Gepubliceerd op 01-09-2018

Boete

betekenis & definitie

BOETE, v. (-n), (w. g.) herstelling, heeling of aanvulling van iets dat gebroken of gescheurd is, herstel, geneesmiddel, redmiddel; vervulling, voldoening, bevrediging eener behoefte of begeerte;

geldstraf wegens eene overtreding van lichteren aard : iem. eene boete opleggen, tot eene boete veroordeelen, in boete slaan, (beslaan);
— (dijkwezen) te(r) boet schouwen, bij de dijkschouw bevinden en verklaren dat een hoefslag niet aan de keur voldoet;
— boete verbeuren, (gew.) in boete vallen, in boete vervallen;
— verboden hier vuilnis neer te werpen, op boete, bij politieverordening bepaald, op verbeurte van eene boete;
— wie op de fabriek te laat komt, betaalt 5 centen boete; ook in gezelschapsspelen;
— straf : hij zal daarvoor boete moeten doen, straf ondergaan;
— de door den mensch zich zelven of hem door een ander opgelegde straf voor bedreven kwaad, inz. in de R.-K. kerk; voortdurende toestand van boetedoening; verootmoediging van den mensch voor God wegens bedreven kwaad; berouw;
— boete doen, in bidden en vasten zijne misdaad beweenen.