Overstrijken - (streek over, heeft overgestreken), nog eens strijken; dat goed moei nog eens overgestreken worden;
—, (overstreek, heeft overstreken), bestrijken, besmeren : een muur met kalk overstrijken;
— dat fort overstrijkt de gansche vlakte, kan over de gansche vlakte zijne kogels zenden;
— (zeew.) van boven met planken beleggen, nieuwe dekplanken dwars over de oude heen leggen; het dék overstrijken.