Gepubliceerd op 22-11-2018

Oven

betekenis & definitie

Oven m. (-s), besloten ruimte, die (door vuur heet gemaakt) geschikt is om er voorwerpen in te bakken: bakkersoven, steenoven, oven in een fornuis; (ook) stookplaats, haard, kachel:

— (fig.) dat gaapt (zoo wijd) als een oven, dat is geheel onwaarschijnlijk; (in Zuidn. echter; dat is zonneklaar, dat spreekt van zelf);
— (fig.) tegen een oven gapen, zeer wijd gapen, (ook) vergeefsche moeite doen; (ook) spreken zonder aangehoord te worden;
— dat is tegen den oven gegaapt, dat is gansch nutteloos;
— (zeew.) oven van den boegspriet, vierkante betimmering die den boegspriet tot vast steunpunt dient. OVENTJE, o. (-s), kleine oven.

< >