Opvullen - (vulde op, heeft opgevuld), vol maken, geheel vullen : een bed met veeren, stoelzittingen met paardenhaar opvullen;
— eene deur opvullen, eene tochtdeur bekleeden;
— (drukk.) het zetsel opvullen, met wit aanvullen tot de regel of de vorm vol is; zijne maag met snoeperijen opvullen, volstoppen;
— een haas opvullen, lardeeren. OPVULLING, v. (-en).