Opstoppen - (stopte op, heeft opgestopt), volstoppen, opvullen : een dierenhuid met hooi opstoppen; eene pijp opstoppen, stellinggaten, balkgaten opstoppen, vullen met metselwerk;
— stoppende verbruiken : de tabak, watten, sajet opstoppen;
— het water opstoppen, met een dam keeren;
— (gen.) kaneel, salep stopt op, vermindert de darmbeweging;
— verstoppen, tegenhouden. OPSTOPPING, v. (-en), het opstoppen; (geneesk.) belette loop der vochten in een dierlijk lichaam.