bn. (-der, -st), niet gewraakt, niet geweigerd kunnende worden in zekere hoedanigheid : een onwraakbaar getuige; een onwraakbaar rechter;
— stellig geloof verdienende, onwederlegbaar : een onwraakbaar bewijs; een onwraakbaar recht; onwraakbare gevolgtrekking. ONWRAAKBAARHEID, v.