bn. bw. (-er, -st), onherstelbaar : een onverbeterlijk kwaad;
— niet voor verbetering vatbaar : een onverbeterlijke deugniet;
— te voortreffelijk om overtroffen te kunnen worden, in zijne soort volmaakt; onverbeterlijke grappen vertellen; als Lohengrin is die zanger onverbeterlijk;
— bw. zóó dat het niet beter kan : de stof, welke hij onverbeterlijk en onnavolgbaar behandelde. ONVERBETERLIJKHEID, v.