Gepubliceerd op 01-11-2018

Onschuld

betekenis & definitie

v. staat van iem. die geen kwaad heeft gedaan, hetzij voor God, zijn geweten of de wetten der maatschappij : ik was mijn handen in onschuld; zijn blijven bewijst zeker zijn onschuld niet; zijn onschuld is door de rechter erkend;

— toestand en hoedanigheid van hem die nog geen besef heeft van goed en kwaad, of althans niet van de verdorvenheid der wereld, bepaaldelijk in het sexuele : de leeftijd der onschuld, de kinderjaren; de onschuld van een meisje misbruiken;
— (fig.) zij die enig misdrijf niet hebben begaan : zal dat vuil gebroed zegepralen over de onschuld;
— onschuldige vrouwen of meisjes : de onschuld belagen; hij zal kennis dragen van de lagen die gij de onschuld legt;
—• (plantk.) een eenjarig sierplantje met witte bloemen tot de familie der cruciferen behorende (arabis alpina), ook alpenscheefkelk, randjesbloem en begijntje geheten.