bn. bw. (-er, -st), niet schadelijk, geen nadeel kunnende veroorzaken: de onschadelijke liefhebberij om gedichten te schrijven; dichters, de onschadelijkste en minst strijdlustige wezens der aarde;
— iem. onschadelijk maken, hem beroven van de macht om nadeel te veroorzaken;
— bw. zonder nadeel te veroorzaken : de handelscrisis is bijna onschadelijk over de beurs heengegaan. ONSCHADELIJKHEID, v.