bn. zich onder de aarde, onder den grond bevindende, onder de oppervlakte van den bodem gelegen: eene onderaardsche gang; onderaardsche kanalen; onderaardsche spelonken; een vochtig onderaardsch hol; een onderaardsch gewelf;
— (van handelingen, werkingen enz.) onder de aarde geschiedende, onder den grond plaats hebbende : onderaardsche werkzaamheden;
— onderaardsche oorlog, mijnoorlog, de strijd die tusschen de belegeraars en verdedigers eener vesting door middel van mijnen en contra-mijnen onder den grond gevoerd werd om elkanders werken te vernielen;
— onder den aardbodem gelegen, wonende, geschiedende enz., t. w. volgens de voorstelling der ouden, in toepassing op de onderwereld of het schimmenrijk; volgens Christelijk volksgeloof in toepassing op de hel, en dus zooveel als: tot de onderwereld of de hel behoorende : het onderaardsche rijk, de onderwereld : een telg van d’ onderaardschen koning, de laster, deed een tocht door 't land.