bn. bw. (-er, -st), niet beschroomd, niet door schroom teruggehouden, niet verlegen, onbedeesd: een flinke onbeschroomde knaap; zij is onbeschroomd, zonder onbescheiden te zijn; onbeschroomd voor den rechter staan, in het fiere gevoel van zijn recht; geen getuigenis of blijk gevende van beschroomdheid of bedeesdheid, vrijmoedig : onbeschroomde gemeenzaamheid;
— bw. van wijze, op eene onbeschroomde wijze, vrijmoedig : onbeschroomd voor de waarheid uitkomen; iem. onbeschroomd aanzien. ONBESCHROOMDHEID, v. vrijmoedigheid.