bn. bw. (w. g.) niet beroerd, niet door roeren in beweging gebracht en daardoor troebel gemaakt;
— (fig.) niet door hevige gemoedsaandoeningen geschokt, onbewogen, kalm, rustig : en dan zat ik neder, stil, onberoerd, maar niet overtuigd; werp uw weldaad in den vloed, met een onberoerd gemoed;
— bw. van wijze, op eene wijze, die van geene beroering getuigt, kalm, rustig: uw geest is veel te levendig, om vast en onberoerd door te denken.