Omwisselen (wisselde om, heeft omgewisseld), met elkander van plaats doen verwisselen, onderling ruilen, zoodat het een voor het ander in de plaats komt: ik zou de schoenen eens omwisselen, anders loop je ze scheef; tegen elkander verwisselen, onderling ruilen, zoodat het eene voor het andere in de plaats wordt gegeven: hij heeft voor ‘t gemak zijn zilvergeld tegen goud en bankpapier omgewisseld; die twee acteurs hebben hunne rollen omgewisseld;
— met elkander wisselen of ruilen: zoo het u ’t zelfde is, waar ge zit, willen we dan omwisselen? OMWISSELING, v. (-en), het omwisselen.