Omwerken (werkte om, heeft omgewerkt), anders bewerken, door eene of andere bewerking tot iets anders maken, vervormen of veranderen, zoowel wat de uiterlijke gedaante als den inhoud, den aard en het wezen betreft: zij hadden den grond tot bouwland omgewerkt; daar de vorm hem niet beviel heeft hij het geheele gedicht omgewerkt;
— (van den grond) omploegen, omspitten: die grond is lang niet genoeg omgewerkt;
— dooreenwerken, omzetten, om bederf of broeiing te voorkomen: gij moet het graan laten omwerken; de mest dient omgewerkt te worden;
— op iets omwerken, er met veel moeite en doelloos zijn tijd op besteden: zij hebben nu al een heden tijd op die voorstellen omgewerkt, maar kunnen er niet mee klaar komen;
— in iets omwerken, in de bewerking er van met veel moeite en geduld zijn tijd besteden: hoe zij ook in dat stuk grond omwerken, het zal nooit goed worden;
— (omwerkte, heeft omwerkt), aan alle zijden omgeven met iets dat er om heen gewerkt wordt: eene japon met een gebloemden rand omwerkt. OMWERKING, v. (-en), het omwerken; een omgewerkt boek, geschrift of ander gewrocht van den geest: vele vertaalde stukken van Bilderdijk zijn veeleer omwerkingen dan overzettingen.