(scharrelde om, heeft en is omgescharreld), (gemeenz.) scharrelen langs den omtrek van iets : daar komt die oude paai weer den hoek omscharrelen;
— scharrelend her- en derwaarts loopen: hoe oud hij ook is, hij scharrelt nog altijd zoo wat door huis om;
— met feestvieren en rinkelrooien den tijd zoekmaken: dat clubje heeft aan de Academie wat omgescharreld;
— met iets omscharrelen, er met moeite en veel gehaspel mee te werk gaan : je weet niet, hoe hij met dat werkje heeft omgescharreld.