(rolde om, heeft en is omgerold), in de rondte rollen, omwentelen : ’t is geen kinderwerk die vaten om te rollen;
— op-, ineenrollen : pas op, dat gij dat behangsel niet scheef omrolt;
— zich omrollen, zich omwentelen : een steen kan zich niet omrollen; pas waren de paarden in de weide, of zij rolden zich lekker in 't gras om;
— zich rollend in de rondte bewegen, omwentelen: hoeveel malen is die bal wel omgerold
— in of op iets omróllen, zich heen en weder laten rollen : wat hebben de jongens lekker in ’t gras omgerold;
— rollend omwerpen : probeer nu eens dien kegel om te rollen;
— rollend omvallen : pas op, kleine man, rol maar niet om.