omkaden, (omkaadde, heeft omkaad), (waterbouwk.), met eene kade omsluiten, van ’t aangrenzend water of land afscheiden door eene kade om iets te leggen : de ingelanden van die streek zagen zich genoodzaakt haar te omkaden; een behoorlijk omkaad voorland. OMKADING, v. het omkaden; het omsluiten van eene uitgestrektheid land door middel van eene kade;
— (mv. -en), het middel om te omkaden; de kade, waarmede een land is omsloten : de ringkade.