Ombinden (bond om, heeft omgebonden), om het lijf binden: iem. een gordel, een doek, eene sjerp enz. ombinden; hij bond het arme dier het touw zoo stijf om, dat het bijna stikte;
— (van iets dat gebonden is) het anders binden, zoodat het beter bevestigd wordt: die schooven zullen losgaan, ze moeten omgebonden worden;
— (ombond, heeft ombonden), iem. of iets met een band omsluiten, met een lang en smal voorwerp zoodanig omwinden, dat het er als een band omheen zit: hij ombond den mantel met een riem; (dicht.) een band ombindt de grijze vlecht. OMBINDING, v. de daad van ombinden, het ombinden.