Neger m. (-s), een inboorling van Midden-Afrika, gekenmerkt door een hoogen, smallen schedel, donkere huidskleur (van geel tot zwart), kroeshaar, platten neus enz.;
— afstammeling van de in vroeger tijd in Amerika ingevoerde negerslaven; witte neger, albino, zie aldaar;
— je bent zoo zwart als een neger, zeer vuil; (fig.) een hatelijk persoon: een neger van een vent. NEGERTJE, o. (-s).