(zette neder, heeft nedergezet), iets op den grond of op eene andere oppervlakte plaatsen (inz. nadat men het gedragen heeft) : zet den koffer nog maar even neer; zet daar maar zoo lang neer op tafel;
— (fig.) tot bedaren brengen, stillen : iem. neerzetten; de opgewonden gemoederen neerzetten;
— zich neerzetten, gaan zitten : ik kom zoo bij u, zet u intusschen neer;
— zich op eene plaats vestigen: de kolonisten hadden zich in een vruchtbaar dal neergezet. NEDERZETTING, v. het nederzetten; (mv. -en), vestiging; kolonie, volkplanting; factorij : ook had de Compagnie nederzettingen op de kusten van VoorIndië.