Misbruik o. (-en), verkeerd, slecht gebruik: misbruik maken van zijn macht; misbruik van vertrouwen;
— overdadig gebruik: misbruik van sterken drank; van iemands goedheid misbruik maken;
— slechte gewoonte: een misbruik dat allengs is ingeslopen; misbruiken afschaffen. MISBRUIKJE, o. (-s).