Meug v. trek, lust, begeerte: tegen heug en meug eten, met tegenzin, wanneer men meer eet dan men lust; naar zijn meug eten, zooveel als men lust;
— (spr.) ieder zijne meug, elk heeft zijne bijzondere keuze, de eene geeft aan dit, de andere aan dat de voorkeur; deze mag dit, de andere dat liever; ieder zijne meug, zei de boer, en hij at paardevijgen, of: en hij zoende zijn kalf, of: en hij beet op eene slak; enz.