LIEFHEBBEN, (had lief, heeft liefgehad), beminnen, houden van zijn naasten liefhebben als zichzelven; de discipel, dien Jezus liefhad; een meisje liefhebben;
— wie zijn kind liefheeft, spaart de roede niet, d.i. die wèl bemint, kastijdt zijn kind zoo dit noodig is.