Gepubliceerd op 19-09-2018

Leeuw

betekenis & definitie

LEEUW, m. (-en), een roofdier, tot de familie der katten behoorende, dat verschillende streken van Azië en Afrika bewoont (felis leo): men noemt den leeuw den koning der dieren; een brullende, een brieschende leeuw; de Amerikaansche leeuw, de poema (felis concolor);

— zoo sterk als een leeuw, geweldig sterk;
— vechten als een leeuw, moedig, onverschrokken;
— opvliegen als een brieschende leeuw; er uitzien als een leeuw, er verschrikkelijk uitzien;
— (fig.) hij is een leeuw, hij heeft den moed van een leeuw;
— (gew.) er zit geen hond op zijn zak, maar een leeuw, hij is verbazend gierig;
— (wapenk.) gaande leeuw, die het hoofd vooruitsteekt en de oogen en ooren laat zien; klimmende, uitkomende, getongde leeuw;
— in namen van hotels, koffiehuizen enz.: in den Gouden Leeuw logeeren;
— in namen van verschillende ridderorden de orde van den Nederlandschen Leeuw;
— (sterr.) vijfde teeken van den dierenriem, groote leeuw, kleine leeuw, twee sterrenbeelden.

< >