KWIJLEN, (kwijlde, heeft gekwijld), de kwijl laten loopen, zeeveren;
— (plat) eene meid om van te kwijlen, eene lekkere meid om van te watertanden;
— (plat) wat een geleuter, om van te kwijlen, men walgt er van;
— (plat) over iets kwijlen, zeuren, zaniken. KWIJLING, v. het kwijlen; speekselvloed.