Gepubliceerd op 24-02-2020

Kruk

betekenis & definitie

Het begrip kruk heeft 2 verschillende betekenissen:

1. kruk - KRUK v. (-ken), dwarsstuk aan het boveneind van eenig voorwerp de kruk is van den steel der spade afgegaan;
vanhier: stok met een dwars of gaffelvormig bovenstuk (ten gebruike van lammen of kreupelen): op krukken loopen;
— (fig.) de fortuin loopt daar op krukken, men is er niet voorspoedig;
— zijne kruk ergens tusschen steken, ter hulp komen, iets beter doen worden;
— naam van verschillende voorwerpen, die min of meer den vorm eener kruk hebben stok met een plankje op het eind, om iets naar zich toe te halen
— vuurhaak bij bakkers, om het vuur uit den oven te trekken:
— eene soort kruis, waarop men een vogel heeft;
— een stuk gereedschap der papiermakers, om de stof in de kuip om te roeren;
— een werktuig van boekdrukkers cn papiermakers, zie ferlet;
— (muz.) stemkruk: een koperdraad, waarmede de tongen in het tongwerk van een orgel gesteld worden;
— (stoomm.) gedeelte van eene machine, dat dient om een recht op- en neergaande beweging in eene draaiende te veranderen;
— zwengel (van een handmolen enz.): de krukken of zwengels, waarmede men tonmolens, slijpsteenen, handkorenmolens, dommekrachten en meer andere werktuigen beweegt, zijn nie anders dan gebogen hefboomen;
— deurknop (tot opendraaiing van het slot); handvatsel (van eene koetsdeur enz.). KRUKJE, o. (-s), kleine kruk; (ook) tabouretje, stoel zonder leuning: pianokrukje.

2. kruk - KRUK m. (-ken), knoeier, broddelaar: hij is een kruk in zijn vak, weet er niet veel van.