Synoniemen zoeken
Synoniem van kruk
Synoniem van 'n ander trefwoord
Groot Synoniemenwoordenboek
P.G.J. van Sterkenburg (1991)
kruk
kruk - dwarsstuk aan het bovendeel van een werktuig of gebruiksvoorwerp, dienend als handvat. Synoniem: zwengel. Een boor heeft een omslag.
Zie: hefboom.
Handwoordenboek synoniemen
J.V. Hendriks (1898)
Kruk
Hetgeen dient om op te zitten. Ieder zoodanig werktuig is een zetel, maar dit woord wordt alleen in deftigen stijl gebruikt. Koninklijke zetel. Bank is een lange zetel op vier pooten, waarop meestal plaats is voor meer dan één persoon, bij uitbreiding (de schepenbank); schabel een laag bankje om de voeten op te zetten, of een laag stoeltje; stoel een zetel voor één persoon, meest van leuning enz. voorzien. Iets onder geen stoelen of banken steken — iets niet verbergen; kruk is eigenlijk een zitvlak op één poot, zooals er nog in sommige bedrijven gebruikt worden, vervolgens ook een zetel op drie pooten, zonder leuning, b. v. een pianokruk of een haard- krukje. Voor een bankje met drie pooten wordt meer gebruikt de naam drievoet en in sommige bedrijven driestal. Troon, oorspronkelijk een grieksch woord dat zetel beteekende, is thans alleen in gebruik voor koninklijken zetel en bij uitbreiding voor het koningschap, b.v. komen tot den troon.
Muiswerk Educatief
Muiswerk Educatief (2017)
kruk
kruk - zelfstandig naamwoord
1. stoel zonder leuningen
♢ hij zat op een kruk achter de piano
2. stok als steun bij het lopen
♢ toen hij zijn been gebroken had, liep hij met twee krukken
3. stok of handvat om iets open te maken
♢ de kruk van de deur was van koper
4. iemand die er niets van terechtbrengt
♢ wat sporten betreft is het een echte kruk!
Zelfstandig naamwoord: kruk
de kruk
de krukken
het krukje