KOORGESTOELTE, o. (-n), zitplaatsen rondom ‘t koor;
...GEZANG, o. (-en), gezang van meerdere personen te zamen, inz. kerkgezang;
...HEER, m. (-en), kanunnik;
...HEK, o. (-ken), traliehek, dat het priesterkoor afsluit van het schip der kerk;
...HEMD, o. (en), kort linnen priesterhemd met mouwen;
...KAP, v. (-pen), (R.-K.) mantelvormig priesterkleed, in de processie, vesper, het lof enz. gedragen, ook pluviale (=regenmantel) geheeten;
...KLEED, o. (-eren), koorhemd;
...KNAAP, m. (...knapen), knaap, die deel uitmaakt van het zangerskoor in de kerk;
— misdienaar, een knaap in toog met wit overkleed die den priester behulpzaam is bij het opdragen der mis;
...KOSTER, m. (-s), sacristein, kerkeknecht;
...LAMP, v. (-en), die in het koor brandt;
...LESSENAAR, m. (-s), zanglessenaar voor de zangboeken op ’t koor;
...LUCIDA, v. de gebrandschilderde koorvensters;
...MAATSCHAPPIJ, v. (-en), (Zuidn.) zangerskoor;
...MANTEL, m. (-s), koorkap;
...MANTELTJE, o. (-s), bisschopsmanteltje;
...MONNIK, m. (-en), monnik die tot het gemeenschappelijk koorgebed verplicht is, in tegenst. met leekebroeder.