Gepubliceerd op 13-09-2018

Koningin

betekenis & definitie

KONINGIN, v. (-nen), regeerende vorstin in een koninkrijk: Wilhelmina, koningin der Nederlanden;

— (ook) vrouw van een koning: de koning en koningin van Zweden;
— koningin-moeder, moeder van den regeerenden koning of van de regeerende koningin;
— koningin-regentes, die regeert voor haar minderjarigen zoon of minderjarige dochter; koningin-weduwe;
— in het schaakspel het op één na voornaamste stuk;
— in een bijenkorf de moederbij;
— (fig.) de voortreffelijkste, de gevierde de koningin van het feest, van het bal;
— heerscheres de pers, de koningin der aarde;
— de maan is de koningin van den nacht. KONINGINNETJE, o. (-s).