Gepubliceerd op 13-09-2018

Kloof

betekenis & definitie

KLOOF, KLOVE, v. (kloven), spleet, scheiding, gaping, barst;

— (in bergen of rotsen) er is eene diepe kloof in deze rots;
— (in de huid) zijn vel is vol kloven; kloven in de lippen, in de handen; tusschen hemel en aarde ligt eene groote klove; (fig.) gaping, verwijdering, afstand dit maakte eene groote klove tusschen hen, bracht verwijdering tusschen hen teweeg, deed eene breuk tusschen hen ontstaan; de klove tusschen deze beide standen der maatschappij wordt steeds dieper; eene klove tusschen twee partijen dempen, ze tot elkaar brengen;
— (horlogem.) onrustdeksel in een horloge. KLOOFJE, o. (-s), kleine kloof, spleetje, kerfje; kuiltje in de kin.

< >