KLEVEN, (kleefde, heeft gekleefd), aaneenblijven (door middel eener klevende stof); vastblijven, blijven hangen het papier kleeft goed aan den wand; het pek kleeft overal aan; je kleeft er van het smeer, het is er insmerig;
— (fig.) ergens blijven wonen hij zal daar wel blijven kleven;
— doen kleven kleef die pleister op de wond. KLEVING, v. herkleven.