KLAPPEREN, (klapperde, heeft geklapperd), snel achtereen en koortsaehtig tegen elkander slaan (van de tanden);
— voortdurend klepperend heen en weer gaan: wat staat die deur toch te klapperenl;
— met klappers (houtjes) spelen, klepperen. KLAPPERING, v. (-en), het klapperen.