KETTERIJ, v. (-en), afwijking van de als rechtzinnig gehuldigde leer, gevaarlijke dwaalleer; afval van den godsdienst, ontrouw aan de (R. K.) kerk ketterij plegen; ketterij prediken;
— materieele ketterij, wanneer men die onbewust, b. v. uit onwetendheid bedrijft;
— (fig.) dwaling op het gebied van wetenschap of kunst: hij verkoopt wel meer ketterijen, hij vertelt wel meer wat niet wetenschappelijk juist is.