KABELGAREN, o. (-s), (tomvsl.) dunne van hennep gesponnen draad, waarvan een zeker aantal ineengedraaid eene streng vormen; garen der zeilmakers enz.;
...GAST, m. (-en), scheepsjongen;
...GAT, o. (-en), (zeew.) berghok voor het touwwerk; (gew.) hij kruipt in 't kabelgat, hij is een bloodaard, een bangeschijter.