INPEPEREN, (peperde in, heeft ingepeperd), met peper bestrooien; (fig.) dat zal ik hem inpeperen, dat zal ik hem betaald zetten; hiervoor zal ik hem laten boeten;
— (Zuidn.) iem. inpeperen, hem afranselen;
— (Z. A.) iem. iets inscherpen, terdege inprenten. INPEPERING, v.