Gepubliceerd op 06-09-2018

Gewelf

betekenis & definitie

GEWELF, o. (...welven), (gew. ook GEWULF), holgebogen zoldering, meest van steen, inz. bij kerken, poorten en kelders de wanden en het gewelf waren wit gepleisterd;

— het blauw, het azuren gewelf, de hemel; (bouwk.) boogvormige muur, op een boog gebouwd metselwerk (bij bruggen, sluizen, ovens enz.): eene ruimte met een gewelf overspannen; eene brun met drie gewelven;
— een streksch, vlak, plat gewelf, vlak gemetselde overdekking, waarvan de binnenwelflijn vlak is;
— cirkelvormig, kegelvormig gewelf, overdekking naar het beloop van een cirkel, een kegel;
— omgekeerd gewelf, holgemetselde bodem (b. v. bij eene sluis, een tunnel, een dok);
— door een gewelf overdekte ruimte, gewelfd vertrek (inz. van kerken, grafkelders en kerkers) hun voetstap klonk door de gewelven; een onderaardsch gewelf.
GEWELFJE, o. (-s).