Gepubliceerd op 13-09-2018

In

betekenis & definitie

IN, vz. van plaats : om een zich bevinden in of een komen binnen eene besloten ruimte aan te duiden : hij is in huis; hij woont in de stad; zij stond in de deur; duizenden insecten dansten in de zoele lentelucht; zij gaat in een klooster; de bliksem sloeg in den toren; tien voet in de hoogte; het schip is in zee;

— ook van iets, dat als plaats gedacht wordt: in den zin, in het hoofd hebben;
— hij heeft in de twintig koeien, tusschen twintig en dertig;
— van tijd: om een geschieden binnen zekere tijdsruimte uit te drukken : in de kerstweek; in den zomer; zij deed het in hare jeugd; in den nacht van 4 Augustus 1789 (vgl. op den dag van den slag van Waterloo); zij bleven bijeen tot diep in den nacht (vgl. laat op den dag); in twee dagen kan hij hier zijn, binnen den tijd van;
— zij is in de dertig, tusschen dertig en veertig jaar oud;
— ter uitdrukking van een toestand waarin iem. of iets is, of eene wijze waarop iets geschiedt: in arren moede handelen; in vrede leven; in de boosheid wandelen; de stad was in rep en roer; de boomen staan in bloei; hij is in de war; in 't geheim iem. tegenwerken; in ’t openbaar verkoopen; in zijde gekleed gaan;
— ook van het ontstaan van een nieuwen toestand : in vervulling gaan; in tweeën deelen; iets in (aan) flarden scheuren; in (aan) stukken breken;
— ook ter uitdrukking van het middel waardoor, of den vorm waarin iets is of geschiedt: in goud betalen; in olie schilderen; een boek in folio; in gelijkenissen spreken;
— ter uitdrukking van de zaak met betrekking waartoe of ten opzichte waarvan eene werking plaats heeft of een toestand bestaat: hij handelt in koffie, in ijzer; hij werkt in goud; hij steunt hem in zijn streven; berusten in zijn lot; hij is zijn gelijke in kracht, zijn meerdere in rang; hij is hem in kennis vooruit; hij is ver in het Latijn;
— ter uitdrukking eener gelijktijdige handeling, bij: in het loopen viel hij; in ’t verhalen maakte hij nog al wat fouten;
— in den wind (op), tegen den wind, vgl. invliegen op iem. enz.;
— bw. hij liep het huis in, was er eerst buiten; ik ben er in, ik ben binnen; dat wil er bij mij niet in, dat kan ik niet gelooven; hij is er in, ingeloot; hebt ge de poeder al in ? ingenomen; ik heb dat boek er in, in het hoofd, ik ken den inhoud.
IN in scheidbare samenstellingen met een werkw. tredend (klemtoon op in), beteekent: binnen zekere ruimte, naar binnen (vgl. inzitten, indringen), of ineen (vgl. inzakken), waaruit zich dan weer verschillende andere beteekenissen hebben ontwikkeld, als : in zijn bezit krijgen, verkrijgen (vgl. innemen), kleiner worden (vgl. inbakken), (een afstand) kleiner maken (vgl. inrijden, inroeien, enz.);
— in samenstellingen met bn. en bw. doet het den dienst van versterkend partikel met de bet. tot in het binnenste toe, geheel en al, in hooge mate (inkoud, ingierig, enz.).
IN : in abstracto, in het algemeen, op zichzelf beschouwd;
— in blanco of blanco, wit, onbeschreven, oningevuld;
— in bonis, er warmpjes inzittend, gegoed;
— in calculo, in de berekening, in getal;
— in cas van, in geval van : in cas van moord, overtreding;
— in casu, in casum, in geval, in deze zaak;
— in causa, in de rechtszaak;
— in concreto, in een bepaald geval, in werkelijkheid;
— in continentie, dadelijk, op staanden voet, onverwijld;
— in corpore, gezamenlijk;
— in culpa, strafbaar, schuldig;
— in curia op het raadhuis, voor het gerecht;
— in deposito, in bewaring;
— in dorso, op de keerzijde, op den rug (van wissels enz.):
in dubio, in twijfel, te betwijfelen;
— in duodecimo, boekformaat van 24 bladzijden per vel;
in duplo, dubbel, in twee afschriften;
— in effigie, in beeltenis: in effigie verbranden;
— in extenso, volledig, uitvoerig;
— infacto, door de daad zelve, eigenmachtig;
— in favorem, ten gunste;
— in fidem, ter bevestiging, ten waarborg; in flagranti of delicto fado, op heeter daad;
— in folio, in het boekformaat van 2 bladen of 4 bladzijden per vel: ’t was er in folio, in orde, uitmuntend goed, uiterst plezierig, enz.; ’t is een gek in folio, een groote gek;
— in forma, in den (behoorlijken) vorm;
— in honorem, ter eere, uit achting;
— in ipso termino, op den vastgestelden dag;
— in loco, op de plaats, ter behoorlijke plaatse;
— in majorern (Dei) gloriam, tot meerdere eere (Gods);
— in memoriam, ter herinnering;
— in mandatis in last, als bevel; in margine, op den rand of kant (van een blad);
— in natura, in natuur, in den natuurlijken toestand; giften in geld en in natura (in de voortbrengselen zelf en niet in de waarde daarvan);
— in nomine, in naam; in nomine Dei, in den naam Gods;
— in nostri casu, in ons tegenwoordig) geval;
— in obscuri. in het verborgen, ongemerkt;
— in octavo. in het boekformaat van 8 bladen of 16 bladzijden per vel:
— in optima forma, in den besten vorm, volkomen;
— in originali, in het oorspronkelijke schrift, in handschrift;
— in pace, in vrede;
— in parenthesi, tusschen haakjes tusschen beide, terloops;
— in perpetuum, voor altijd;
— in petto, in de borst, in den zin; in gereedheid, in voorraad; iets in petto houden of bewaren (tot gelegener tijd);
— in plano (drukk.) het blad in zijn geheel, ongevouwen, op losse vellen :
— in pleno, in volle vergadering ;
— in pontificalibus, in feesttooi, in priesterlijke ambtskleeding;
— in praxi, in de uitoefening, in de practijk;
— in puris naturalibus, geheel naakt;
— in quantum de jure, voor zoover de rechten het veroorloven;
— in quarto, in vieren gevouwen, 8 blz. ;
— in salve, in zekerheid;
— in sedecimo, in het boekformaat, van 16 bladen of 32 bladzijden per vel;
— in solidum, allen voor één en één voor allen (b. v. borg blijven, in de kosten veroordeeld worden);
— in spe, in hoop; toekomstig;
— in statu quo, in den tegenwoordigen toestand;
— in summa, in het geheel, te zamen genomen;
— in suspenso, in twijfel, niet uitgemaakt, hangende;
— in termino. op den bepaalden dag of termijn;
— in triplo, in drievoudig afschrift;
— in usu, gewoon; in gebruik;
— in vicem, wederkeerig, onderling.