HOUTSKOOL, v. (...kolen) (als stofn. gmv.), verkoold hout: houtskool in stukken; gemalen, gestampte houtskool; houtskool is noodig bij de bereiding van buskruit; eene teekening met houtskool schetsen;
—IJZER, o. staafijzer van zeer goede hoedanigheid, verkregen door het smelten van goede ertsen met behulp van houtskool;
—PUT, m. (-ten), cirkelvormige plek grond, waarop de kolenbrander de houtmijt, die verkolen moet, opricht.