Gepubliceerd op 24-02-2020

Heeten

betekenis & definitie

Het begrip heeten heeft 2 verschillende betekenissen:

1. heeten - HEETEN, (heette, heeft geheet), heet maken den oven heeten;
— (smeed) ijzer wit heeten, wit gloeiend maken;
— de kachel brandt wel, maar zij heet niet. geeft geen hitte.

2. heeten - HEETEN, (heette, heeft geheeten), gebieden: ik heb hem geheeten dat te doen;
— noemen, een naam geven aan iem. of iets hij heette hem zijn vriend; (bijb.) gij heet mij Meester en Heer, en gij zegt wel; gij zult zijn naam heeten Johannes;
— dat heet ik eten, dat is eerst terdeeg eten
— dat heet ik knap, dat is nu eens knap;
— met nadruk zeggen ik heet u welkom, roep u het welkom toe, zeg dat gij welkom zijt;
— nadrukkelijk verklaren iemand heeten liegen, beweren dat hij liegt: dat heet ik je liegen;
— (Zuidn.) het zal niet waar heeten, het zal niet gebeuren;

genoemd worden: hoe heet ge ? ik heet Jan, naar mijn vader; dit eiland is Schouwen geheeten;
— ik mag Hans heeten, als het waar is, het is volstrekt niet waar;
— zij heet tegenwoordig mevrouw; dat heet nu werken, ik noem het luieren; menigeen heet gelukkig, die het niet is;
— hij heet rijk, het heet, dat hij rijk is, hij heeft den naam van rijk te zijn; het heet, dat hij gestolen heeft, men zegt, vertelt dat; heeten die aardappelen gaar ?; beweert ge dat die aardappelen gaar zijn; moet dat een hoed heeten ?, verbeeldt dat ding een hoed?; niet dat wat heeten mag, dat het naam mag hebben, dat het in aanmerking kan komen.