HARK, v. (-en), een ijzeren of houten werktuig met eene rij van tanden aan een langen houten steel, om het gemaaide gras bijeen te schuiven of de tuinpaden van vuil te reinigen;
— (fig.) een (stijve) hark, een hark van een vent, een stijf, houterig persoon zij is een rechte hark;
— geldharkje der croupiers;
— benaming voor een deel van sommige weefgetouwen. HARKJE, o. (-s).