Gepubliceerd op 12-09-2018

Hagel

betekenis & definitie

HAGEL, m. water dat in den dampkring bevriest en als ronde of hoekige korrels neervalt: het graan heeft van den hagel geleden;

hagelbui: in den hagel loopen;
— zoo dicht als hagel, in grootemenigte: (fig.) een hagel van kogels, eene hagelbui van kogels;
— : gegoten iooden korrels, waarmede men schiet: het geweer was met hagel geladen; met zilveren hagel schieten, wild koopen, (ook) iem. omkoopen. HAGELTJE, o. (-s), hagelkorrel. als basterdvloek wat hagel!