Gepubliceerd op 12-09-2018

Grootmoeder

betekenis & definitie

GROOTMOEDER, v. (-s), ook GROOTMOE, GROOTMOES, OPOE enz. iemands vadersmoeder of moedersmoeder: mijne grootmoeder van vaders zijde is overleden; de kleinkinderen komen grootmoeder gelukwenschen;

je grootmoeder !, gezegd om te kennen te geven dat men er volstrekt niet aan denkt het te doen: hem geld leenen ? ja, zijn grootmoeder!, dat kan hij denken!;
— (ook) oude vrouw, moedertje. GROOTMOEDERTJE, o. (-s).