GELUKZALIGHEID, v. (...lieden), de hoogste trap van geluk haar hart was vol gelukzaligheid, vervuld van innig geluk;
— de aardsche gelukzaligheid, het grootste geluk, dat hier op aarde bereikt kan worden;
— de hemelsche, toekomstige, eeuwige gelukzaligheden, de volmaakte zaligheid in het leven hiernamaals;
— de gewesten der gelukzaligheid, de hemel;
— iets dat gelukzalig maakt: eene bron van eindelooze gelukzaligheden.