GEHOORVLEUGEL, m. (-s), (ontleedk.) de vleugelswijs uitstekende oorschijf of oorlepel van dieren;
...VLIES, o. (...vliezen), de vezelige plaat, die de uitwendige gehoorgang van de trommelholte scheidt; hetzelfde als trommelvlies, dat in de ontleedkunde thans de gewone benaming is, terwijl gehoorvlies veelal in de gewone spreek- en schrijftaal gebezigd wordt.